Hij maakt de korte wandeling iedere dag. De dokter zegt dat bewegen goed is tegen de somberte. De wandeling naar zijn oude garage duurt tegenwoordig tien minuten. Vroeger was hij er met een paar ferme passen, maar vroeger is voorbij. De roldeur gaat piepend en krakend omhoog en toont het wereldje waar hij dagelijks urenlang kluste. Hij noemde het zijn werkplaats. Verboden terrein voor zijn vrouw en kinderen. Een plek om tot rust te komen, om materiaal onder zijn handen van vorm te voelen veranderen. Soms zat hij er alleen maar. Rookte een sigaret, dronk stiekem een pilsje en genoot van de stilte. Van de rust. Zijn plek is verworden tot een kijkdoos waar hij zelf niet meer in past. Het stemt hem weemoedig. Ga er dan niet meer heen, zeggen zijn kinderen. Maar hij moet wandelen en wordt steeds opnieuw hierheen getrokken. Zijn dochter nam hem opnieuw mee naar de huisarts. Vertelde over zijn beweging van somberte naar weemoed. Als u maar wandelt, zei de dokter, het maakt niet uit waarheen. Haar ogen waren gericht op het beeldscherm, haar aandacht bewoog zich naar de volgende patiënt.