Boudewijn de Groot zingt erover. Over het aangaan van de strijd met de elementen en tegelijkertijd met de gedachten in je hoofd. ‘Hoe sterk is de eenzame fietser die, krom gebogen over zijn stuur tegen de wind, zichzelf een weg baant.’ Deze fietser lijkt uit zee te komen. Het voorwiel raakt de kustlijn al, nog even en de vrouw kan afstappen op het strand. Dan heeft ze het gehaald. Ze ziet eruit als iemand die weet wat ze doet. Haar binnenwereld blijft onzichtbaar voor het oog van de camera. De eindeloze zee van steen achter haar ligt er onbewogen bij. De natuur houdt zich niet bezig met de zieleroerselen van de mens. Een zee is een zee, een strand een strand. Daarbinnen is het voor de eenzame fietser de kunst om een mens te zijn.