Het plein is groter dan ooit. Een koude wind snijdt in de hand waarmee hij zijn stok vasthoudt. Ik geef je gezellig een arm, zei zijn dochter. Ze weten allebei dat ze hem ondersteunt. Wanneer is hij oud geworden? Hij kan het zich niet herinneren. Ze zijn onderweg naar Huis de Beurs. Koffie met appelgebak en voor hem schenkt de student die voor ober speelt straks een jonge in. Daarvoor neemt hij het glaasje en de fles mee naar hun tafeltje, zoals het hoort. Hij kijkt uit naar de warmte, het geroezemoes. Aan zijn arm vertelt zijn dochter. Over haar gezin, haar man, de hond. Hij luistert wel maar hij luistert niet echt. Achter zijn ogen speelt zich de film af waarin zij een klein meisje is en hij een sterke vent. Hij gooit haar in de lucht en vangt haar op. Ze schatert het uit. Hij is het kwijtgeraakt. Ergens in de tijd is het verloren gegaan. Ze zijn bijna aan de overkant. Dan nog de Vismarkt, dan het klingeltje van de deur, dan zitten. Kijken naar de levens van anderen. Aan de terugweg denkt hij nog niet. Die komt vanzelf.