Het springen geeft hem een machtig gevoel. Hij heeft al zeker vijf keer het circuit afgelegd. Van de straat aan de terraskant springt hij op de stenen rand, racet over de doorbuigende plank, springt over de afgrond en belandt met een volgende sprong weer op straat. En nu staan die meisjes in de weg. Ze laten met slome bewegingen de plank veren. Het grootste meisje zingt. Ze zien niet dat hij haast heeft, dat hij er langs wil. Hij houdt in, hijgt, voelt het zweet prikken onder zijn armen. Op het terras zitten mensen in groepjes onder oranje oplichtende warmtelampen. Niemand let op hen, hij kan de meisjes aan de kant duwen en zo zijn wilde spel voortzetten. Meisjes zijn zo stom. Maar als je ruw doet, kunnen ze hard gillen, dat weet hij van het schoolplein. Hij haalt diep adem. Misschien heeft hij genoeg gerend, zo belangrijk is dat suffe circuit nou ook weer niet. Hij steekt zijn handen in de zakken van zijn broek, draait zich om en sjokt weg.