Napraten. De schoolpoort uitlopen, je fiets terugzoeken in een overvolle stalling, met het uitbundige geroep, gegil en geschreeuw van je klasgenoten in je oren. De schooldag zit erop, je bent weer vrij. Je fietst een eindje op met je vriendin en op de plek waar jullie wegen uiteen gaan, stap je af en blijf je staan. Dicht bij elkaar, hangend op en aan je fiets. Napraten. Over de dag, over wat je beleefde, over wat je had willen beleven en wat niet gebeurde. En je voelt dat je het moment zo lang mogelijk rekt. Omdat het fijn is om je, in het tijdgat tussen school en thuis, te laten wiegen door dat fijne gevoel van intimiteit, je te koesteren in het gevoel van verbondenheid dat bij napraten hoort.
Op een dag ben je volwassen en sta je met een vriendin te kletsen, op straat. Het is na je werk, of na je sport, of na het ophalen van je kind. Je ervaart de glans van de herinnering. Je rekt het moment. Straks is het voorbij, dan zul je weg fietsen en over je schouder nog iets naar je vriendin roepen. Je gaat naar huis en de plek onder de lantaarn zal leeg zijn.
‘Tot morgen!’
‘Ja! Tot morgen!’