Je hebt het heus wel gezien. Dat ze haar mooie jurk draagt, en haar hakjes. Haar haren heeft ze in dat knotje dat eerder je bloed opstuwde omdat het haar hals en nek zo begeerlijk bereikbaar maakte. Ze is al een poosje aan het woord. Vertelt over de vlinders die weg waren maar terug zijn gekomen. Over haar spijt. Ze had het niet uit moeten maken met je. Ze wil je terug. Ben je niet blij? Je bedwingt je onrust door je armen over elkaar te houden en ze stijf op je bovenbenen te drukken. Je lichaam wil maar één ding: weg. En nee, je bent niet blij. Je hebt verdriet gehad toen ze je losliet. Je hebt ’s nachts klaarwakker naar het plafond liggen kijken, je afvragend hoe het verder moest. En na verloop van tijd verdween je angst en kwam je levenslust terug. Voor haar tien anderen. Je bent bij zeven blijven steken, maar het hielp wel. Je schaamt je niet, bent niet boos, voelt geen heimwee. Jij hebt geen spijt. Haar vlinders zijn de jouwe niet meer. Alleen, hoe zeg je zoiets?