Het duurt nog zeker een uur voordat de avond valt. Je vingers scrollen naar een naam die je nog niet hebt gehad. Het wordt steeds moeilijker want je vrienden praten onderling over je situatie. En het is niet jouw schuld en niemand zal ooit zeggen dat het jouw schuld is maar ze vinden je lastig worden, met je terugkerende vraag. Je hebt geleerd om je, als je beet hebt, zo geruisloos en onopvallend mogelijk door het huis van die ander te bewegen. Geen rommel maken, geen sporen achterlaten. In het begin durfde je nog te vragen of je een wasje mocht draaien, of in bad mocht. Daar ben je mee gestopt. De onnoembaar stroeve uitstraling van mensen die ja zeggen terwijl ze nee bedoelen is onverdraaglijker dan het dragen van kleding die naar vorige week ruikt. Je hersenen houden je in het moment, vooruitdenken is killing. Je stopt met scrollen als je de naam ziet van een meisje waar je bij in de klas zat op de middelbare school. Heb je haar niet eens geholpen toen ze werd gepest? Ja, dat heb je, zeker weten. Het was achterin het fietsenhok geweest. Een clubje jongens, en zij, alleen. Je probeert haar voor de geest te halen. Zij had bijzondere ogen, groen, met spikkels die vonkten als ze lachte. Ze had gelachen van opluchting toen jij haar uit haar benarde positie redde. En toen zag je die spikkels. Daarna heb je zoiets moois nooit meer bij iemand gezien. Je kijkt naar je vinger die boven haar naam in de lucht hangt.