‘Wacht hier’, zeiden ze. ‘We zijn zo terug. Wacht hier, en let op je broertje.’ Hoe lang is dat geleden? Volwassenen zeggen altijd maar wat. Jullie hebben de hele middag gelopen om de stad te zien en de benen van je broertje zijn te kort om nog verder te lopen. Dat zeiden ze. Je weet dat het niet waar is, zijn benen zijn even lang als vanochtend maar je broertje zelf is veranderd van een vrolijk huppelende jongen in een dreinend sujet. Hij kan niet meer lopen, wil niet meer lopen, hoeft niet meer te lopen. Je ouders zijn de auto halen. En jij mag het opknappen. Zo gaat het altijd. Hoe lang zijn ze al weg? Het is gaan regenen, natuurlijk is het gaan regenen. Ze zullen boos worden omdat je je broertje in de stromende regen op de stoep laat zitten. Van natte kleren kun je reuma krijgen. Je hebt geen zin om er iets van te zeggen. Je hebt geen zin in ruzie. Want ruzie is uiteindelijk altijd jouw schuld. Was je maar niet de oudste. Alsof jij hier wilt staan, alsof jij niet liever in de auto zat die nu vast en zeker naar jullie onderweg is. Wacht hier. Het joch beneden je zucht. Je hoort hoe zijn adem hortend een weg naar buiten zoekt. Zo klinkt hij voordat hij gaat huilen. Wacht hier en let op je broertje. Je wilt ergens tegenaan schoppen. In plaats daarvan leg je je hand op zijn drijfnatte capuchon. ‘Ze komen zo’, zeg je, en je doet je best om je stem zo volwassen mogelijk te laten klinken.